Wie ben ik jou te vertellen,
om deze tijd van de dag,
dat alles neerkomen zal
op niets, of op alles,
wat ik nooit wilde.
Haal de maan naar beneden,
ik haat alles wat ik haar heb verteld,
mijn leven ligt in haar handen,
verlangen en gegeten gevoelens.
Ik ben niet meer degeen die jij kende.
Het spijt me niet langer meer,
nu jij niet bij me bent, praat ik tegen mijzelf.
Of tegen de muren, die mijn tranen herbergen.
De roos die jij me eens gaf
ligt te verpieteren in de dakgoot.
Ik huil niet langer meer, je kan me niet meer troosten,
ik lach, meer dan is toegestaan,
mijn geïsoleerde leven is uitgebroken,
opeens vond ik mijzelf in jou.
En al ben ik je -bijna- kwijt,
toch heb ik een stukje van je hart meegenomen.