Het was een koude winteravond
In het dorpje bij het meer
Stond een heel klein huisje
En keek op de andere huisjes neer
Daar leefden vader en zoon
Achter de beslagen ramen
Zo ook op kerstavond
Zaten ze bij het haardvuur samen
Gehuld in een dikke deken
En geleund tegen zijn sterke vader
Kwamen zijn woorden onverwacht:
“Pap, de wereld wordt steeds kwader”
Vader keek hem verbaasd aan,
Maar zijn zoon was nog niet klaar
“Waarom zijn alle grote mensen
In de wereld zo boos op elkaar?
En maken ze mensen kapot,
Daarbij ook huizen en nog zoveel meer
En beloven ze elkaar vrede,
Elk jaar met kerst weer?”
Vader was verbluft,
Hier had hij geen antwoord op
Zijn slimme zoon sloeg weer eens
De spijker op zijn kop
Het kind begon te huilen
En vader tilde hem op schoot
“Waarom, papa, waarom
Gaan al die arme mensen dood?
Waarom denken wij alleen aan vrede,
Aan liefde en aan elkaar
Waarom doen we dat alleen met kerst?
Waarom niet het hele jaar?”