De lichten razen in het gele grauw en het donker gromt van
verontwaardiging.
De avond blijft een hongerig beest waar we in steken. Dan,
tegen het einde
komen de tanden elke dag een beetje eerder scheuren. Tot de
schemer van
ochtend tot ochtend op de lippen kust, omdat het niet anders kan.
Vraagt ze waarom mijn hoofd hangt
vertel ik haar dat de
winter niet alleen in de huid komt.
Vraagt ze of ze helpen kan
vertel ik
dat de winter komt en gaat
niet goed, niet slecht
en zonder
hulp.
Schudt ze dan verward haar haren
en wuift een ‘het zal zo
zijn’
weet ze zonder weten
dat het goed is, ergens.