Voorzichtig werp ik een blik over de rand.
Auto’s flitsen voorbij.
De wind blaast door mijn haren.
Nog een keer kijk ik achterom.
Niemand die me tegen houdt.
Ik voel een traan rollen over mijn wang.
Even later spat hij kapot op de grond.
Meters onder mij, tussen de auto’s.
Was dit het dan?
Niemand die me zal tegen houden?
Niemand die me zal missen?
Rustig doe ik een stap dichterbij de rand.
Een kreet komt van achter mij.
Nog één keer kijk ik om.
Daar zit hij.
Smekend op zijn knieën.
Hij vraagt of ik bij hem blijf.
Z’n haar zit in de war, tranen lopen over zijn gezicht.
Ik schud mijn hoofd en zwijg.
Hopeloos steekt hij zijn armen naar me uit.
Ik maak mijn blik van hem los en kijk nog een keer naar de afgrond.
Ik kijk naar de auto’s, die voorbij rijden.
Straks zal er geen auto meer rijden.
Maar dat zal ik niet meemaken.
Ik maak me los van de grond onder me.
Een hopeloze schreeuw hoor ik.
Ik val.
Een vlaag van vrijheid komt over me heen.
En toen was er niks meer.
Een donkere plek.
Stilte.