Ik staar naar het turkooisen buitenlicht
Jouw laatste tast rust nog steeds op mijn huid
Vogels vliegen voorbij, kijken niet op
Niemand hoort mijn adem, deze stille kreet
Kon ik maar weer lachen als een jong kind
Mijn hand opnieuw in de jouwe leggen
De gloed, die ons recht naar de regenboog zendt
Die wil ik herontdekken, hier en nu
Welk pad zal jij vandaag bewandelen?
Geef me gewoon een teken van leven
Een klank van jouw stem, een echo, een roep
Dan zal ik je verhaal weven met zorg
Het tapijt is moeder van dit gedicht
Ik heb het gevlochten doorheen de tijd
Herinneringen aan jou vereeuwigd
Zo verdwijn je niet, maar kom je ooit weer?
Ik vraag het aan de lente, zomer, herfst
Winter zwijgt hardnekkig als witte sneeuw
De rivier zingt een zwarte ballade
Ik begrijp amper wat ik hoor of zie
Enkel je naam klinkt helder in de lucht
Waar leven wordt geboren en plots sterft
Jij bent de fakkel in de diepe grot
De gouden draad die ik weef op het kleed
De zon zegt me te wachten op de maan
De sterren tonen me een mooi gezicht
Het gelaat dat ik liefheb tot het eind
Ik teken je beeltenis in het zand
Tot je thuiskomt verbergt het geluk zich
Zolang reiken mijn vingers al naar daar:
De heuvel waar we elkaar ontmoeten
En het ochtendrood ons tegemoet komt