Het water werd geribbeld
onder een zuchtje van een vlaagje wind
de stilte werd verbroken
de rust was als een spelend kind
een traan viel op het oppervlak
steeds grotere ringen gingen rond
het licht weerspiegelde een gezicht
van een kind, dat bij het water stond
zij vloeide met gedachten mee
dook onder, spatte in druppels uiteen
werd verbonden met het verlichte water
zij en haar spiegelbeeld smolten ineen
lelies dreven in een wit maanlicht
streelden over haar ooit goude haar
het water dat haar het leven nam
is het water waar ik nu naar staar