Wanneer ze 's ochtends wakker wordt,
Haar ogen opent en de waarheid ziet,
Ziet ze gelijk die klote wereld,
Haar leven vol van pijn en verdriet..
En wakker liggend in haar bedje,
Denkend aan weer een dag vol pijn,
Kan ze de tranen niet meer stoppen,
Omdat ze nooit geliefd zal zijn..
Dus staat ze op om de dag te overleven,
De dingen te doen en de tijd door te komen,
Hopend op een gelukkiger bestaan,
Denkend aan haar toekomstdromen..
En de uren kruipen traag voorbij,
Weer dat zelfde patroon van iedere dag,
Die pijn en het verdriet diep van binnen,
Wensend dat iemand haar een keertje mag..
Maar het geluk is voor haar niet weggelegd,
Dat is een vaststaand feit,
Nooit zal het eens een dag wat beter gaan,
Haar leven, een eindeloze race tegen de tijd..
En als ze ´s avonds dan vervolgens,
Eenzaam en gebroken in haar bed verdwijnt,
Het mes pakt en het bloed laat stromen,
Hopend dat het de pijn van binnen verkleint..
De eindeloze nacht die daar op volgt,
Doet haar nadenken over de rest van haar bestaan,
En piekerend kiest ze voor haar grootste angst,
Uit dit klote leven weg te gaan..
Ze pakt een pen en een stapeltje papier,
Legt de brieven weg en laat de tranen stromen,
Dat is het bewijs van haar afscheid,
Omdat ze weet dat het nooit meer goed zal komen..
Schreeuwend en huilend valt ze op de grond neer,
Bedankt pesters, bedankt familie, bedankt iedereen,
Jullie maakte mij kapot, jullie dwingen mij hiertoe,
Ik ga van jullie weg, laat jullie nu alleen..
Dit was dan haar klote leven,
kapot gemaakt en van iedereen weggegaan,
Weggevaagd, uit het leven verdwenen,
Opgehouden te bestaan..