Met een kopje Fristi zet ik me klaar voor mijn computer en zie een leeg document pinken, wachtend om beschreven te worden.
Wachtend op die zoete, soms zoetzure maar nooit zure, letters en woorden die een eenheid vormen en betekenis hebben. Een voor een bij elkaar geschoven, als het ware families vormend. Ontelbaar veel families die elk hun oorsprong en moraal hebben.
Ik krijg een lied doorgestuurd, ‘Ameno – Era’. Bij de eerste geluiden ben ik nieuwsgierig naar meer, later obsessief. Klanken, ontelbare klanken die naast de woorden nu ook zélf een hechte gemeenschap vormen. Het is een prachtig lied, kloppend tegen mijn trommelvlies, en ik voel de woorden zo door mijn aders naar mijn vingers stromen.
Hier een, daar een, ze willen geschreven worden, gelezen en begrepen. Liefst door het grote publiek, want voor minder doen ze het niet.
Het hoeft niet ingewikkeld te zijn, dat samenspel van klanken en woorden. Gewoon laten komen, en blijven gaan. ‘Never stop’, zouden sommigen zeggen.
Picasso is niets vergeleken met grote schrijvers zoals Shakespeare of Don Quichot, of is alleszins niets vergeleken met het gevoél van een schrijver te zijn. En een muze te hebben.
Ik heb de mijne zopas gevonden, Ameno.