Tegenover me staat een meisje
Dat ik dacht te kennen
Zuur kijkt ze me aan
Ik kan niet aan haar blik wennen
Met haar harde blauwe ogen
Die ik slechts met moeite duld
Ijzig starend in de mijne
Geeft ze zwijgend mij de schuld
Als ik eens wist hoe ik haar moet troosten
Dat is wat ik o, zo graag wil
Haar mond imiteert mijn lach
Maar haar ogen blijven kil
Terwijl ik in die ogen staar
Zie ik, heel even, voordat het direct weer dooft
Een heel klein vlammetje van kracht
En ik hoop dat zij dat zelf ooit gelooft
Wetend wat ze probeert te verbergen
Voel ik haar ondraaglijke verdriet
Hoe graag ik van die vlam een vuur wil maken
Zij ziet het niet
Mijn brok in mijn keel groeit
Als het tot me doordringt wat ze wanhopig vroeg
"Help me dan toch..."
Maar willen alleen is helaas nooit genoeg
En dan zie ik haar slikken
Precies tegelijk met mij
Ik knipper met mijn ogen
Als gelijk doet zij
Dat meisje tegenover me...
Dat ik maar nauwelijks ken...
Vol ongeloof besef ik
Dat ik het zelf ben