GROTE OGEN
Oceaankleurig, kolken ze rond in dit leven,
Kijken, zien, aanschouwen, opnemen, tranen.
Veel te groot, en te veel om te beleven,
trillingen, zinderingen, kluwen, gedachten.
Willen zien, maar ook niet kunnen zien,
Zonder lenzen een blinde wereld,
’t is voorbestemd misschien?
Om de hardheid te kunnen verzachten.
Ze dansen rondom de mooie dingen,
Sponzen van mijn ziel, sensoren van mijn oren,
detectoren van mijn hart, inwendig zingen.
Gulzig, begeerlijk, nieuwsgierig wachten.
Maar moe… ze moeten nu toe,
Wegkruipen in mijn cocon,
Me wentelen in mezelf,
Zacht wit bed om naar te trachten.
Kan de zon wat zachter, het is te fel,
Kunnen de mensen wat dimmen,
En die ene vogel fluit te schel,
Het is een aanslag op mijn krachten.
Ik baan me een weg tussen de indrukken,
Maak me wijs dat ik kan afketsen,
Maar absorbeer van alles stukken,
met ogen toe zal het wel lukken…