Dikke, dikke tranen…
Ik heb pijn, pijn aan mijn vet.
Mijn ziel zit vast en huilt.
Ze is verdrukt en wil eruit,
mijn diepe ‘ik’ is verplet…
Mag ik naar buiten, wil je me zien?
Nu krijg ik geen kans, oh hemel, het weegt…
Mijn ziel wordt door eten van tafel geveegd.
Ze komt naar buiten, als ik doodga misschien...
Ziet iemand mij achter dat pantser?
Voelt iemand mijn kracht en energie,
of wordt het gedempt als pure magie.
In dit omhulsel leeft er een dans-ster!
Au secours, ik ben niet wie je ziet.
Al is mijn presentatie soms zo mooi,
ik zit gevangen in een stevige kooi.
Achter mijn lach schuilt een treurig lied.
Wie heeft me dit gelapt, hoe ben ik hier beland?
Waar is mijn vet ontstaan en wanneer gaat het weg?
Of moet ik leven met die ‘dikke’ pech?
Het voelt aan als ‘leven in niemandsland’.
Ik wil dansen, stromen, vloeien…
Mijn juk afgooien en op de aarde springen,
uit ‘volle borst’ bewegen en ‘op het ritme’ zingen.
Ik wil gelijk een lentewei ‘openbloeien’…