Toneelgespeel (openingsscene)
het doek gaat open
een stoel, tafel en een kast
een kruik van albast
uit de glazen werd gezopen
op de driezit ligt een man
hij slaapt of doet alsof
zijn gesnurk klink heel grof
alsof het echt ook zo kan
in ’t decor piept een deur
een vrouw komt op ’t toneel
zo te zien geen goed humeur
grijpt de man bij de keel
hij wordt wakker van ’t gesleur
en ziet van ademnood al geel
Toneelgespeel (dialoog)
man:
slaat armwiekend om zich heen
'verdomme vrouw wat doet ge nu
moet jij mij verstikken non de dju?!'
klaagt losgelaten steen en been
vrouw
'kan ik je nooit alleen eens laten
altijd nodig jij je vrienden uit
dronken worden van de weeromstuit
zoals onverantwoorde veelvraten'
man:
'zeg vrouw alstublieft wees stil
ik zal het u in ’t kort vertellen
degene die hier was, is vriend Will
die met zijn kleurrijke bretellen
samen met zijn broer Emile
kwamen mij beiden wat vertellen'
Toneelgespeel (drama)
vrouw:
'en wat was dan hun verhaal?
dat zij nog steeds zonder werk zijn?
geen eten voor hun kinderen klein?
hun vrouw plukt hen volledig kaal
en jij slikt dat als zoete koek?
stomme prutsvent die je bent
wordt nu eens een volwassen vent
’t is niet moeilijk dat ik u vervloek'
man:
'och vrouwtje lief, hoor mij aan
geloof me, ik heb niet gedronken
ik heb de drank gewoon laten staan
zij hebben onder hen geklonken
op het verkrijgen van een baan
’t is daarom dat zij zo hevig stonken'
Toneelgespeel (slot)
vrouw:
'en wat is de reden van die stank?
het stinkt hier naar drank en stront
er staan voetstappen in het rond
waren zij dan helemaal doorzopen krank'
man:
'nee vrouwe nee, zij ruimen beerputten
en dat odeurtje kruipt in de kleren
zich wassen zullen zij nooit leren
niet bij het opstaan of te gaan dutten'
vrouw:
'ik wil dat zij hier buiten blijven
jij betaalt verdomme al hun drank
dat ze blijven zuipen bij hun wijven'
man:
'dat noemt men dan stank voor dank!
dood wil ik in de hemel verblijven
maar als ik dorstigen laaf krijg ik gejank'