Aan de reling, daar staat zij
ongeremd en wild als enkel de meest vernielde
zielen zijn, grijpt ze met haar benige handen
voorbij je huid, voorbij je hoofd en trekt
de dromen uit je hart
ze is als de maan voor het beest in mijn bloed
en bij het stijgen van het tij zal zij
persoonlijk mijn misstappen wreken
deze verscheurende, grauwe roos
en baadt ze licht kreunend
in mijn gebreken, blijft zij foutloos
dicht aan de horizon slijten zware torens
doemende silhouetten in de veel te lichte avondlucht
ze zuchten van de dood
waar de hekken onkruid beschermen
en in al haar domeinen
geven de verkeerde engelen zich bloot.
zij met de naalden en de lepels
storten zich ongeremd en zonder vleugels
naar het glanzende beton
men hoort ze nog
licht verveeld en vlak voor het landen
- waar, waar is de zon?