Voor me loopt een vrouw
Haastig in haar pas.
Steeds kijkend op haar horloge
Hoelaat het alweer was.
Ze is bezorgd dat ze het niet haalt
En dat ze alles mist.
Naast me loopt een jongen
Hij kijkt vragend om zich heen.
Hij probeert stoer te kijken
Maar duikt eigenlijk inéén.
Bang dat mensen naar hem kijken
Door zijn onzekerheid beslist.
En achter me een kindje
Tranen in zijn kas
Hij kijkt treurig naar zijn handen
Waarin eerst een ijsje was.
Hij had zich in de plaats
En in de tijd vergist.
Ergens in het midden daar loop ik
Zelfverzekerd doe ik rustig aan
Diep in gedachten
laat ik alles langs me gaan.
Ik ben een dromer
En dit brengt me tot het volgende besluit:
“Als je droomt over grote dingen
Dan maken de kleine niet zoveel meer uit.”