In het duister laat de slang
zijn oude huid vallen, zoekt
de stille schoonheid in nieuw
verworven schubben vol elan
In de nacht staat Venus sterk
schijnend te knipogen, schoont
het denken tot een rust in water
bekkens van verschrompelde beken
In de vroege morgen fluiten merels
hun schoonheidsliedje voor elkaar
raken daar haar inner-snaar het
speelt een lied vol weemoed wakker
In de nieuwe dag, een doodse harmonie
hier vormt zich fantasie, die vorm
en inhoud nu vertaalt, zij verhaalt
van vrede en vrijelijk verlangen