Liggend in bed, starend naar ´t plafond.
Denk ik terug aan hoe het begon.
Door verliefdheid verblind.
Geliefd en bemind.
Eeuwig zouden we samen zijn.
Bij die gedachte voelde ik me fijn.
Ik omarmde het leven, zelfs in de strijd.
Want jij was mijn standvastigheid.
Jij had mij en ik had jou.
Dat was alles wat ik wou.
Van je houden in vreugde en pijn.
Zoals een relatie hoort te zijn.
Jij hield van mij, vooral in vreugde.
Het was mijn pijn die volgens jou niet deugde.
Maar ik had je toch alles eerlijk gezegd.
Mijn complete ziel aan je bloot gelegd.
“Het maakte je niet uit” zei je toendertijd.
Maar anderhalf jaar later kreeg je spijt.
Spijt dat je me zei te accepteren zoals ik was.
Want vaak kwam mijn verdriet je niet van pas.
Wat anderen van je dachten, dat vondt je interessant.
Mijn verdriet was op de 2e plek beland.
Het deed je niks meer en maakte je boos.
Ondanks dat ik er niet zelf voor koos.
We hadden wel vaker onenigheden.
En op een moment was ik moe gestreden.
Ik wilde ermee stoppen, maar jij ging smeken.
En toen ben ik weer voor je gezweken.
Op eerste kerstdag maakte jij het uit.
Ik kon smeken wat ik wilde, het deed je geen fluit.
Nu lig ik hier te staren naar het plafond.
En vraag me af hoe je dit ooit kon.
Mijn gezicht zwart van ´t huilen, het jouwe in de plooi.
Ik bleef alleen achter met de hele klote zooi.
Een week ervoor nog zo´n lieve mail.
In een week tijd van lief naar ontzettend kil.
Van lover naar niks meer, dat doet focking pijn.
Waar ik nu ben, daar wil niemand zijn.
Ik gaf jou een tweede kans, jij mij niet.
Dat doet zelfs na 3 maand nog zeer veel verdriet.