Liesje
Met opgeheven hoofd
en mijn ogen dicht,
leerde ik opnieuw lopen
in het jonge lentelicht
dat viel in de een of andere
Lange lindelaan.
Ik vervolgde mijn weg
met kalme pas,
tot ik mijn ogen open deed
En er plots een kruising was.
Daar kwam van links toen aangereden
een man op een fiets met een mand,
waarin gezeten een heel klein meisje
Met sokjes met wat kant.
Ook hij moest wachten op de grens
Bewaakt met rood. En helaas,
ik keek wellicht al iets te lang
want door wat aan zijn gezicht af te lezen stond,
Vermoed ik dat hij nog altijd zo erover denkt:
“Kijk niet naar mijn dochter, perverse vent!”.
Ik boog het hoofd
en liep toen door,
ras met ferme pas,
De schaduw in.
Reeds in de ochtendzon
liet ik de krengen draaien
Om hun as.
Op de fiets op weg
naar de opvangklas
van mijn Liesje
Met haar kante sokken.
Eentje ervan viel
bij de kruising op de grond
Pal naast mijn wiel.
Ik had het niet gezien
want ik keek naar de man
die daar fier wachtte aan de kant
Met een glimlach rond zijn mond.
Hij keek een beetje van linkszij
En bukte zich voor mij.
En toen hij weer recht stond,
drukte hij een sokje heel zacht
in de hand van een man,
Die vermoedt dat de ander dacht:
“Jij kan het vaderschap niet aan
Want je dochter heeft geen schoentjes aan!”
Al om die vervloekte sokken
Heb ik toen zitten mokken.
En het enige dat ik wilde was,
Dat ik nog even terug kon gaan.
Terug voorbij de man,
Die plots was verdwenen uit de laan.
-arnaud-