Vanuit het beklaagde bankje hoor ik de interne criticus,
verkleed als aanklager oreren,
als was ik de grootste onbenul aller tijden.
Duizend schulden komen op mijn hoofd,
dat dreigt te buigen onder deze zware last.
Geen woord komt over mijn lippen als ik hem laat begaan,
mijn tijd komt wel, is mijn gedachte.
De tijd van slikken en pikken is voorbij.
Dan is het mijn beurt te spreken en genadeloos
geef ik hem op zijn tabernakel,
waarmee ik al zijn argumenten onder tafel veeg.
Mijn interne advocaat is nog nooit zo doeltreffend geweest.
De enige schuld die ik wil bekennen is,
dat ik het me heb laten gebeuren zonder
voldoende weerstand te bieden en daarmee moet hij het doen.
Ik ben misschien niet zo heel sterk, maar vandaag wel!
De rechter kijkt me opgetogen aan.
“Vrijspraak op al het ten laste gelegde mevrouw,
laat me u hier nooit meer zien.
Aanklager, u kunt wel inpakken,
deze vrouw zal nooit meer uw slachtoffer zijn”.