Licht valt in mijn ogen
Als een bom op de huizen
Verblind zoek ik op de tast
Naar iets wat ik ken, betrouwbare ogen
Een goede ziel, een zachte stem
Als ik door mijn haren strijk
Met een hand vol moed
En het licht de ruimte bied,
Zie ik aldaar een silhouet
Gevangen in een bundel van licht
Bevangen door de vrede
In een vangnet van mijn eigen vreugdetranen
Wie zingt daar een goddelijk lied
Wie is die mens met de kracht van de wind
Wie is dat wezen gebeeldhouwd uit natuur
De enige schaduw die ik zie
Is die van mijn achterdocht
Is dit een monster dat mij straffen zal
Voor zonden die ik vast wel heb begaan?
Is dit het duister in een mantel van licht?
Of heb ik nooit geweten
Wat licht en wat donker is
Wat een kuddedier ben ik
Vroeger wist ik waar de hemel was
Was dat niet waar mijn opa woonde
En de jouwe toch ook?
Maar mijn geloof verdronk in wanhoop
Tot nu dan toch
Een stem als een regenboog
En de geur van de zon
Een moment van liefde en vrede
En toen kwam jij