Het gezoem van pratende mensen omringt me. Pratende mensen die ik voorheen niet kende. Pratende mensen, veel te goed voor mij. Te hoge stand. Het voelde alsof ze me wegkeken, maar in de realiteit staarde niemand me ook maar een seconde aan. Ik viel niet op, pas hier nu precies bij.
Toch hoorde ik hier eigenlijk niet. Dit is niet mijn plaats. Waarom ben ik hier? Wat doe ik hier? Wat bezielt me ins hemelsnaam?
Lichten knipperen, aan en af. Op onze tafel staan olijven en twee glazen wijn. Voeten verstrengeld en stiekem ook handen onder tafel. Wat doe je nou? Waarom? Het is ongehoord, dit mag niet. Het kan niet en we doen het niet. Wij horen niet bij elkaar, we horen niet voor elkaar te bestaan.
'Wat lief van je.' zegt hij voorzichtig.
'Voor jou ben ik lief, dat weet je toch?', maar waarom? Waarom, vraag ik me af. Hij vast ook. We weten het wel, ergens achter in ons hoofd. We weten het wel. De stilte zegt ons genoeg.
Wegkijken, wegkijken, ik moet ontsnappen voordat het te laat is. Alleen weet ik ondertussen wel beter. Het is al gebeurd, hij heeft me gevangen. Een blik, een aanraking en ik ben betoverd geweest. Hij weet het.
'Durf jij?' vraagt hij, en kijkt me over zijn wijnglas uitdagend aan.