Gekwetst was ik.
Toen ik je op een fuif leerde kennen.
Jij die erop nog zei.
Jou zou ik nooit kwetsen
Een jongen zo charmant.
Mijn knappe casanova dat was hij.
Wat ik toen hoorde was niet leuk.
Mij versieren ookal had hij een ander.
Ik stelde me voor enkel vrienden te zijn.
Maar al die lieve woorden.
Die intense knuffels.
Het gezwoele gedans.
En steeds als ik je zag.
Liet je mijn hartje sneller slaan.
En maakte mij hoofdje stapel zot.
Enkel oog had ik voor jou.
Hij had mijn hartje gestolen.
Ookal was het verkeerd.
Hem te beminnen.
Hem lief te hebben.
Voor mij warren deze gevoelens echt.
Maar voor hem was dit gewoon een spel.
Voor hem was ik een speeltje een tol waar je eens aan draait.
En laat draaien tot het stopt.
Hij was lijk een wolf.
Die aasde op zwakke schaapjes.
Een verborgen player.
Dat bleek hij.
Door liefde werd ik gebeten.
En gekwetst achter gelaten.
Wat bleek ik was maar 1
Van zijn nietsvermoedende schaapjes.
Ik was een naief schaapje.
Die niet wist dat er een op de loer liggende wolf was.