Liefde voor
de bergen schitteren in het wit
de golven zilveren dag na dag
als ‘ dichter ’ neem ik mij wat wils
en roof van elk een stuk eraf
bomen spreken met hun groen
‘t hemelblauw laat mij bekoren
de zon mijn bron en zonder haar
is alles niets, alles gaat verloren
ik roof de maan, de sterren
jouw ogen, kuiltjes in je wangen
ik hou van je lieve lach en daardoor
het voelen van verlangen
begeerte, dood, ‘t hoopvolle rondom
ik berg de dingen, zaken in me op
herken de droefheid bij mezelf, die ander
het zoekt een plek in deze kop
ik raas de wereld voor mezelf
O weet, ik zou niet anders willen
stilstaan is mij onbekend
die drang wil ik behoeftig stillen
O dicht, ik heb je lief, zo lief,
kan daarin de hele wereld kussen
maar bij het even niet meer dragen
soms ook kapot gaan ondertussen
er is zoveel te vergaren in het zomaar
met wel en niet een doel
harde werkelijkheid , rijke fantasie
ik moet er doen met wat ik voel
en hoewel ik al heel wat jaren
als probeersel op blijf treden
- dan weer grof, verfijnd op snaren -
gaat ‘deze dichter’ zelfverzekerd heen
en die mij lazen, erbij waren
hebben misschien ‘ geleden ’
met mezelf tevreden?
over liefde, zee en aren
opserveren en vergaren?
ach, in het nastaren
wel mild over het algemeen
en weet; ik voel liefde voor
dat raapt mij altijd weer bijeen
willem