Iemand met een bleek gelaat
staart me dreigend aan.
Waarom kijkt hij zo?
Wat heb ik hem misdaan?
Hij grijnst zijn witte tanden bloot,
zijn enige schoolheid, de rest is als de dood.
hij gooit zijn hoofd in zijn nek
hijgend als een vampier.
Snel als de wind ren ik weg
maar ik weet dat ik word gevolgd.
Takken zwiepen als gestrekte vingers
om me te grijpen en te verslinden.
Maar meer maakt in het donker jacht op mij:
de vampieren die ik zie zijn van hun mensengedaante vrij.
Een duister figuur dat mijn weg afsnijdt
en mijn nieuwe vluchtweg met akelig gelach begeleidt.
Schaduwen die van boom naar boom vliegen,
zich verheugend over mijn gehuil.
Niemand zal me meer in slaap wiegen,
geborgenheid is voor de duisternis als vuil.
Mijn gegil wordt door niemand gehoord
als ik in de duisternis verdwijn.
Niemand zal mij terug vinden,
alleen zij die aan het duister gebonden zijn.