Alles kan verduisterd worden,
witte woorden, wit gewassen, in slik gedrenkt.
Immer schunnig, onkundig.
Talen zijn zo bot, gebaar mij angst,
schud, ril, je frustraties naar mij.
Want is angst geen verdronken frustratie?
Ik hang mijzelf aan de wilgen, knotten.
Genot prikkelt mij, aldus streef ik naar nog meer niets.
Het einde kent toch weliswaar geen grenzen?
Absoluut, saluut.