uren kruipen gestaag voorbij
ik kan verdomme de slaap niet vatten
ach wat, ik zwier de lakens opzij
ik denk da'k me maar wat ga bezatten
ik trek m'n stoute schoenen aan
m'n zondagse jas en installeer mij stil aan de toog
van een duister Mols cafeetje
een even duistere dame biedt mij een glas aan
weigerachtig hef ik het glas ter (h)ere omhoog
ik krijg zowaar een zwoel ideetje
het gedemptje licht schijnt in haar donker'ogen
als ik haar voorstel naderbij te schuiven
een intiem gesprek volgt zienderogen
niet zo dwaas die meid, 't zal er nog stuiven
ik zeg, je zit daar zo aan de kant,
in de hoop dat één of andere meneer
je eens niet raaskallend de hemel in prijst
want in je diepste binnenste aanbeland
bestaat al dat snoeven niet meer
dat de ene gent na de andere afwijst
waarom zien ze je niet zitten, meid
zo aan de kant in alle oppervlakkigheid
zoals je echt bent, in jezelf gekeerd
op zoek naar waarheid en tot de liefde bekeerd
diep binnenin zal je ziel verlaten blijken
als je stomdronken van verdriet
je laatste glas heft ter here
van 't genot, zo intiem je naaste verrijken
in gedachte, maar fantaseren doe je niet
dit moment een daad van inkere
in't graf der vergetelheid kruipen uren gestaag voorbij
je kunt godver de slaap niet vatten
en zwiert de lakens opzij
je denkt, ik had mij maar moeten bezatten...