Ik zou mijn handen
vloeibaar willen maken
als een streep zonlicht
op een stille wens,
zodat een woord onuitgesproken
alleen beheren wordt tot aan de grens
van tijdeloos verlangen.
Maar de tijd is ongeboren
als een zwoele wind in mei
die gulzig over daken klimt
en valt en kreunend
weer verdwijnt op zoek
naar het waarom
van zijn altijd ijl bestaan.
De weg is lang,
soms eenzaam om te gaan.
In woorden kan ik ook verdwijnen,
heel diep en teder
in mijn laatste droom geloven
en tot de bodem van mijn hunkeren gaan.
Mijn handen zal ik vloeibaar maken,
want hoop en liefde
kunnen nooit in mij vergaan.