een winter brengt natuurgeweld stromend als blinde gassen door elke spleet van ‘t sidderhuis eenvoudig weggeveegd het dorre hout, verbrand wat moeizaam ons tezamen houdt heb jij mij als paleis gebouwd op een verhoging mij gesteld en tienmaal meer met goud betaald wat ik aan daalders slechts te bieden had
zelfs niet het zoenen wordt gegund enkel wat regen in mijn mond die ik je bied in wilde slaap vind ik de liefde uit en toon je mij hoe wolven gaan op stille poten zonder spoor
in deze winterviel de sneeuw wel meer dan eenenvijftig dagen lang.