Ik voeg de dingen
die een plaatsje krijgen
op een rij
naast 't ritme van de tijd:
beeldjes gekneed met eindeloos geduld
uit was en bronzen tranen,
roerloos en ingetogen
met holle dode ogen.
Wat eens symbool voor leven was,
prijkt thans achter 't doffe vensterglas.
Heel even, misschien wachtend,
op een uur dat nimmer komt,
op een woord vol zachte dromen,
op een hart dat warm is als de dageraad
en als een zonnestraal zal glijden
door het koude vensterglas
en nauwelijks die blik kan lezen:
geboren uit wat brons en was.
Die blik: uw leven, onbegrepen;
't zaad dat uit de molen
holle magen voedt en troost.
Een kringloop die geen massa zal doorbreken
totdat één enkeling gek van verdriet
door het grijze vensterglas
zichzelf in ieder beeldje ziet.
Ik voeg de dingen
die een plaatsje krijgen
op een rij.
Een nieuwe mens staat er nu bij
beweeglijk als een lentebries
en schrijft een woordeloos gedicht
uit brons en was
- met hartslag -
achter 't opgefriste vensterglas