Vreselijke veldheren willen ons verminken,
Als kwaadaardige kolonels uit de Krajina,
Nadat w'in hun vuige vervloekingen verdrinken.
Hun enige geschenk is pest, kroep of angina.
Al is hun havenende verschijning onverwachts,
Meestal moorden zij tot we als kadavers stinken,
Eerloos braden zij onze overschotten des nachts,
Laaiend laten z'ons in hun dikke darmen zinken.
Crimineel kritisch krakend worden wij verslagen,
Als alwijze rechters stomme stagiairs belagen.
Rabauwen boren vonnissen in onze maag're magen.
Inderhaast gaan z'ons naar gruwzame graven dragen,
Nooit gaan onze didactische daden hen behagen,
Al blijven zij verdraagzame verslagen vragen.