Deze dag wacht niet veel langer,
ik ontvang haar in een statig donker.
Diepgeworteld bomen stronken schaduw
verdrongen langs desolaat en mossig beton.
Verdwaalde vlokken dwarrelen schemering,
ontluikend in het bruisende straatlantaarnlicht.
Krijsend ijzer en knisperend staal verbloemen niets
zo mooi is het nog nooit geweest, progressief destructief.
De malende lamlendeling, verbroederend blauw
trouw aan haar maagdelijke verschijning oogst berouw.
Torens stapelen de minutieuze voortgang,
terwijl de tijd zich zuchtend door haar voegen wringt.
Bloedend, bloeiend en geboeid.
Uitspatting klinkt wellicht cliché bij haar clientèle,
subtiel omarmd en zij maakt geen onderscheid.
Haar kille adem drukt in stemmig hoge kragen,
glanzend glijden de stervenden in pluimen fijnstof.
Schermen vleugelen boven hoeden en dassen, tassen
verrassend fier maar soms beduidend minder assertief.
Apperatief in decadente gloed, voederend en nippend netwerken
temidden fatsoenlijke voyeurs.
Terloops tippelt dartel jong door scheve blikken,
hak tak tik, man met wandelstok en zakhorloge.
Te laat voor vroeger en te ver voor vandaag,
traag verglijden de tijden als groeven op een langspeelplaat.