Het spijt me, maar ik kan je nog al moeilijk vertellen dat ik onderhand mijn hoofd niet meer uit mijn handen krijg, net als Acda en de Munnik. Dat ik de tel ben kwijt geraakt ergens tussen mij en mezelf, de gouden bergen van de driedelige pakken hebben het hart uit mij gerukt en nu rest het wachten. Ik was alles vergeten, vergeten hoe het voelt om geliefd te worden, hoe een schouderklopje voelt. Vergeten ook hoe het is om goed te slapen, maar niet de klappen elke dag. Want het zal me bij blijven waarom ik eigenlijk echt hier ben, waarom ik op de aarde ben gesmeten en mee ben gesleept naar de hel die jullie hemel zou moeten worden. En ik was gewoon even nodig, als een wegwerpdoekje na één van de smerige nachten van je, dat ik je hoorde kreunen in de kamer naast me - en toen je me vroeg om minder hard te huilen en zelf de lakens te verschonen. Je wist dat ze rood waren, je wist dat mijn dromen over de dood waren en toch drukte je me verder naar beneden. Niets heb ik goed kunnen doen, en de enkele keer dat ik het wel goed doe; juist die worden mij funest omdat ik vanaf dat moment het altijd goed zal moeten doen.
Het spijt me, maar ik kan je moeilijk vertellen hoe diep de haat tegen mezelf in me is geslagen, wat ik allemaal heb gedaan wat ik nooit had mogen doen.
'Je mag niet roken, want van roken ga je dood.' Ja, het spijt me dat ik je dat feest ontnemen zal. Ver, ver, heel ver van jou vandaan. En mijn ziel zul je vast wel vinden in één van de vele glazen.