Ze gloeit met haar ogen
en fladdert met haar gelaat
Mijn gelukstranen voeden ’s nachts haar tulpen
Die ze vangt bij dageraad...
In deze warme lentedagen
tsjilpen en tsjirpen de troubadours,
trouwen dagplukkers de nachtzaaiers,
verpozen de masseurs hun zorgen,
en overstemmen aangespoelde schelpengalmen
de misthoorn die schepen de kades bezorgen
Zo heerlijk die dagen
Het trommelen op nieuwe melktandjes
en wie ’t verst kastanjes tegen ramen
van buigzaam rubber kan werpen
Want het enige gerinkel dat te horen is
zijn de halfvolle glazen op bomvolle terrasjes
die elkaar in gezelligheid aanscherpen
Je moet gewoon
schobbejakken lekker aan je laars lappen
en schorriemorrie fijn laten schermutselen
Gun de pessimisten zelfs geen beetje bedenktijd
Die kneuterige kluizenaars vinden zelf
wel de sleutel uit hun eenzaamheid
Al dit passeert om mij heen
en zij, zij ligt languit op het gras,
op lange sprieten, zacht en groen
Glijdt d’r schoenen al schuifelend van haar voetjes
En 't enige wat ik nu nog wil,
is haar deze lentedag nadoen...