nog brandt sereen het licht in huizen en stil verdwijnt een weemoed in de nacht in armen welkt en sterft een bloemenpracht vergeet-mij-nietjes en om het hart wordt het soms kil
in avondnevel kraanvogels die kringen herinneringen gaan hen reeds vooruit verwijlen troostend mij als was ik buit wijl duizend feeën heel zacht zingen
dwalen gedachten verder dan wij denken ontijlen, houden in en vliegen vrij en met hun glans kleuren wij aards geluk
dat ons een adempauze nog wil schenken en dan, voor altijd hart met hart verbonden blij- vend, kan leven voor ons echt niet stuk.