Ik tik-tak de tijd terug
en vlucht in dromen, nooit te komen
het uitzitten van zatte zetten zal me
ook deze nacht pletten, plat geplak
en ik zak, tot over de grond en met mijn mond
kus ik je schrandere schreden.
Dit groen, dat groen, geen grijns, geen lach
nog te trekken tussen tralies van gevang
heb ik je gezet. De nacht leeft waar jij slaapt
en droomt, maar geen man zo sterk, zo heerlijk
als die zoete zedenling die waakt - zonder buiging
hier! Ik sterf vrijwillig voor je, hef je hoofd
en dan het glas met duizend anderen.
In het feestgedruis is niemand geringd
en daar zingt de zanger zwoel
we gaan nog niet naar - mijn - huis.