Wie zijt gij o wezen van de nacht,
jouw ogen vervult met een ongetemde kracht,
schitteren als sterren.
Wie zijt gij o wezen van de nacht,
jouw stem scherp voor het oor,
voor het mensenhart o een fluistering zo zacht.
Wie zijt gij o wezen van de nacht,
ongeremd en ongetemd met glanzende veren,
zij weerspiegelen de donkere levenskracht.
Wie zijt gij o wezen van de nacht,
ontwakend bij avondrood,
in harmonie met leven en dood.