Het eindigt in hardnekkigheid
van niet te zeggen woorden
waarneer de taal verdwijnt
en in me handen
de noemers van het laatste vers
hanteerbaar worden voor mezelf
er is bespeelbaarheid en
uiteindelijk verraad en noem maar op
wat scheelt mij nog het kreupel
zielsbaar van goede vrienden
mijn onbegrepen mond is vere van uitgeblust
en in de zomernacht van onderhuids bestaan
neem ik mijn vroeggewelf verleden
als koele ruiters mee
zij spreken nog en leven
in dit Hooglied als vroege kruiden.
Straks zal ik bijvoorbeeld
mijn taal
een toevluchtsoord bereiden
waar ik naast mijn vers - god weet in welk gedicht
kan liggen als een woordeloos verdriet.