Schrijven.
Als ik ophoud, wordt mijn stem heel vreemd.
Alsof onbekende noten zich aan haar snaren vasthaakten,
gestuwd door ongewone stormen uit alle zones waar leven en
dood elkaar aankijken en beloeren als twee wilde dieren met nog nooit vertoonde kleuren,
elk ineengedoken en springensklaar om te verscheuren en het principe te
vernietigen dat de ander sticht.
Schrijven.
Ik kan alleen nog leven als ik mezelf losruk, als ik mijn breuk- en hech-
tingspunten uitruk, daar waar ik meer verscheurheid en botsing voel,
waar ik in fragmenten uiteenval en herleef in het onberekenbare elders: aarde,
Wortels, bomen van intensiteit, korrelende borreling in het aangezicht
van de zon.
Schrijven.
Als de onverschilligheid kwijnt. Als alles tot mij spreekt.
Als mijn geheugen woelig wordt en zijn golven zich komen stukslaan tegen de oevers van mijn ogen.
Ik scheur de amnesie stuk en duik als een gewapende en onverbiddelijk maaier op in wat mij overkomt en overkomen is.
Zachtjes mijn ontroering. Zachtjes mijn ontreddering om wat vlucht.
Zachtjes mijn levenshartstocht.
Schrijven.
Als ik onmogelijk alleen nog aan jou kan denken, en mijn hand er genoeg van heeft te branden in jouw afwezigheid hier, je regelmatige of hijgende adem,
de geur van je haren, het eindeloze van je schouder, die stilte waarin ik iedere stemmingswisseling van jou zachtjes in mij voel vloeien.
Is zoveel geluk wel mogelijk?
Alleen op je linkerarm voel je kippenvel en je duikt opnieuw in de golf
die ons beiden wiegt. Zachtjes mijn ontzettende zin
in zekerheid. Zachtjes mijn vernietigende droom van afasie.
Schrijven, schrijven, nooit ophouden.
Ik kan niets anders. Ik brak mijn hoofd over die behoefte die mij bestookte.
Zolang al. Daardoor is de werkelijkheid die zich aan mij voordoet, altijd afhankelijk van een andere, op handen zijnde werkelijkheid.
Die van het heden een permanente project maakt,
de plek waar ik de materie ophoop, de materialen van een gebouw
waarover ik nog niets weet, dat ik maar kan vatten als de stuwing van een
nieuw orgaan dat zich in mij vestigde, pijnlijk opzwelt,
en stilaan zijn werking regelt.
Ik brak mijn hoofd over de behoefte die mij bestookte. Maar zachtjes mijn helderheid. Zachtjes mijn snibbigheid tegen de duisternissen
Van het onzegbare.
Schrijven.
Wat sticht de liefde, wat laat ze onophoudelijk veranderen?
En wat maakt haar tragisch, een muur van verblinding en egoïsme?
Wat breekt haar als ze verloopt zoals alle onbewuste beekjes van het bestaan.
Er moeten zovele lagen in de mens worden vernieuwd, zovele ramen in zijn hart
Geopend, zovele mogelijkheden bevrijd uit de grot van de winterslaap.
Geen nieuwe illusies opwekken bij het vernietigen van de oude, dat is het moeilijkste.
Want de liefde is een broos continent dat steeds opnieuw naar boven komt,
Dat verlicht inzicht in de zwerftochten die ons daarheen bracht,
Valt er nog zoveel te ontdekken,
En staan er nog heel wat zwerftochten te wachten.