Het kleding magazijn.
Man en vrouw mooi uitgedost. Zij dwingt hem: winkelen zal het zijn.
De heenrit start wat nors, verzandt snel in de file.
Getoeter treft de oren, lichte hoofdpijn treft, nu nog tweehonderd meter.
Vloekend op de parking van de kledingzaak, want zijn broeken zijn versleten.
Binnen is het broeierig, massa’s aan de rekken, een rukje aan zijn arm.
“Daar hangen ze”, zegt zij. Gewriemel tussen de rekken.
Al wat hij kiest, wordt proestend afgekeurd.
Vijf broeken lijken goed. Nu het pashokje in, de broeken in de hand.
Had hij nu maar slippers aan! Vlug de broek naar beneden, een eerste
wankele dans.
Hij wil nu zijn broek ophangen. Waar? Geen haakje meer te zien. Dan maar de stoel.
Even alles schikken in de onderbroek, de eerste broek nu passen.
Hij wil gaan zitten, de stoel is niet meer vrij.
Dan maar tegen de wand, het hokje wankelt al, dus maar rechtop staan.
Een been glijdt in de broekspijp, het andere wil volgen. De vloer nog altijd glad. Dit wordt hinkelen. Er komt vaart in zijn dans. Huppelend tot buiten het pashok. Hier gaat hij overstag. Het publiek is laaiend, zijn vrouwtje woedend.
Plots kent ze hem niet meer, kruipend vlucht hij weer het hokje in.
Zijn eigen broek weer aan. Plots gaat dit vanzelf, waarom dan nieuwe broeken?
En nu snel naar de parking.
Zij zit wenend in de auto, hij rijdt zwijgend in de file.
Thuis proesten ze het samen uit.
Ze zullen er bestellen, de folders worden uitgepluisd
Telkens volgt een nieuwe slappe lach.
ela