Tussen de duinen in het zand,
Staat een slachtoffer van de wereldbrand.
Gedreven en van harte goed,
Werd zij het slachtoffer van haar overmoed.
Tegenover haar staat het laatste woord,
Als straks het antwoord van een knal wordt gehoord.
Bewegingloos speelt de zeewind,
Met haar haren een laatste spel.
Gloeit haar haar donkerrood,
In contrast met haar bleke vel.
In de verte krijsen voor de laatste maal,
Zwarte kraaien hun bevelen in een vreemde taal.
Vier paar kraaienogen dringen in haar door.
Zij spugen hun vuur in een dreigend spoor.
Nog even en zij zal dodelijk getroffen zijn,
Zal zij haar laatste woorden spreken vol van pijn.
In de verte krijsen voor de laatste maal,
Zwarte kraaien in een dodelijke taal.
Vier paar kraaienpoten vertrappen het leven met de dood,
Zij vermengen het zand met bloedig rood.
In de verte rollen de golven van de zee.
Zij nemen angst van de oorlog met zich mee.
Ze zijn getuigen van een stille moord.
De stem van het recht wordt op het strand gesmoord.
Het water lijkt te spreken met een eigen wil.
Legt de stem van de oorlog voor even stil.
Tussen de duinen in het helmgras,
Wil men gedenken waar geen waarheid was.
Gedreven en van harte goed,
Gedenkt men het slachtoffer,
Zoals men een heldin gedenken moet.
Zij zijn er zoals ieder jaar,
Voor een meisje met vuurrood haar.