Vogelzang.
Vroeg in het jaar
wat ik bewonder
tussen de kale takken in
roep van de
Boomklever
voor mij zeker winter gewin.
Daar tussendoor
dat kleine piepje
de boomkruiper werkt zich omhoog
met bruine veren
kromme snavel
niet zo aantrekk’ lijk voor het oog.
Daar tussen door
mezen en vinken
soms kruisbekken vanuit de noord
pestvogels of
noordelijke roodborsten
die je zo regelmatig hoort.
Doch als de tjiftjaf
zich doet horen
dan is de lente weer in tel
de fitis die zich
vlak daarna meldt
de ijle zang biedt kippenvel.
Scholeksters, buizerds
vliegen zingend
achter elkaar de bruiloftsgang
de harmonie van
’t nieuwe leven
alles met hun geëigende gezang.
Doch mei biedt ons
het wondermooie
de nachtegaal, de wielewaal
de koekoek spiedt
tussen de takken
afhank’lijk van hen allemaal.
Nog zoveel meer
huist in het groene
roodborsttapuit, roodstaart gekraagd
de leeuweriken en
de lijsters
de vogelzang die ons behaagt.
th