Ik adem de trap op als gij bij mij zijt.
Of merk je mijn blik niet op die als frisdrank sprankeld?
Ik wankel wanneer lippen mij uitdagend hypnotiseren,
met de blik van de vanger die mij insluit.
Jij, jij verblind mij wanneer gij glimt als de vulling in het duister.
K'lees schoonheid in de bruin gezeepte tegels die mij laten vallen.
Maar wij,
wij blijven lachen.
Smachtend naar wat sprookjes horen te zijn.
Besef ik dat mooie verhaaltjes langer kunnen duren dan verwacht.
Land op mijn wolkendek als jij rust zoekt.