Het zwijgen kent lange kloostergangen.
Met alle onzekere angst van de monnik
in de conventies van de kerk gevangen.
Het kent een celibaat van levenslang.
Met hetgeen men vroeg of laat sterft
in een gedroomde schoonheid van een
zwaan in zijn laatste maneschijngezang.
Het zwijgen is monddood voor onbepaalde
tijd. In de totale vereenzaming onder toezicht
van God in een strijd met de tijd die alleen maar
slijt. Het zwijgen is met een onbehagen omvangen.
Het repeteren van voetstappen door lange klooster-
gangen. De visies van verlangen die aan een monniken-
leven voorbij zijn gegaan. Het woord werd geen vlees,
maar slechts een verboden vrucht van een waan.
Bij de beklemming van de stiltes kon men daar ineens
Maria zien staan. Kon het hart zich luchten en de stiltes
doormiddel van een korte lot verzoening weerstaan.