Het regent geruisloos, stil viel het schrille fluitende staal,
de koperen klaroenen brachten het elfde uur, vuurmonden doofden.
Ik diep weggedoken met de angst als mijn kompaan
schreeuwend naar vrede, in opofferingen voor het goede doel
stopte alles in een wagon met een krabbel op papier.
In euforie omhelsde men iedereen die men zag,
ook de grijzen die men zo even nog wenste naar hun graf.
Langzaam rechte ik mij en keek over de wal,
men zei het is goed, alles is voorbij.
Toch ligt voor mij een land dat bloede als een afgerukte ledemaat,
voor dood achtergelaten, doorweven van menselijke putten en daden.
Aan ons als laatste met leven gespaard,
brand dit beeld van mijn ogen naar mijn hart,
door mijn dromen naar mijn hoofd,
blijven wij achter met de gedachte aan doods gelaat,
mijn gehele leven lang.
Met een zwaai hang ik mijn menagerie op mijn rug,
neem mijn beste kameraad ter hand en stap voorwaarts.
Naar waar, waar naartoe?
Weg uit deze wereld naar een andere toe?
Eén van leven, bouwen en wonen,
tussen hen die het weten van horen,
bij de haard het opdissen van verhalen,
van daar waar voor geweerlopen de vrede werd herboren.
"....stilte bij elf uur...."