ik vraag me af
of er verschil is tussen
droom en belofte
aanraakbaar met de hand
op roerloos bezit, volstrekt
en zonder eindig weten
de adem van nu
gulpt met sluimerbesef
aan lichtjaren voorbij
sporen van naamlozen
beklijven met wildkrassen
aan steile wanden
toch, hemelgewelven
krimpen tot kleine boeken,
zijn in oogwenken gewist
condens drijft af, vliedt
en vlijt zich neer, teneinde
aardse laagheid te raken
strenge structuren, voorboden,
louter stijlloos vooruitlopen
op kataforen; tot aan weerbarst
de bron van ruimte en tijd,
van ergernis en razende orkanen
blijkt een lullig fluitsignaal
toekomst versteent aan weerhaken,
voorlopig,
hangende mijn flessenhals
zo vraag ik me af, tot ooit, later,
als ogen verdrinken
in vluchtig tranenwater