Hoe je twinkelt,
als sterren.
De mysterie ontwaakt.
Met je ogen als nacht,
het bewonderend schat.
Hoe je lacht,
in hagel witte stranden aan de voet van
blinkend kiezelstenen.
parallel aan jou mond,
hangt het zuiverste geweten.
Als ijs,
van een berg afgegleden
hoe woorden geruisloos in
een plas van zegen,
een oase
openen.
Vogels in jou hart.
Zo zijn jou handen vrij,
niet gebonden aan aardse dingen,
vlieg jij naar alle verwachtingen
vrij uit.
In jou kracht,
Schuilt het onweer.
Als in donder en bliksems,
je kreunt en je schicht.
Hoe je adem,
de wind.
in frisse briezen mijn neus
bespeel.
Ontwapend.
Jou heerser,
als het vlees is veroverd,
breng ik mezelf.
Als een offer,
naar jou
hand.