Het was nacht,
het was midden in de nacht .
De zon scheen helder door het dakraam van de kelder,
op een porei en selder .
Met het licht van een uitgedoofde kaars
zat een pasgeboren oude grijsaard
op de hoek van een ronde tafel
te lezen in een boek zonder bladeren .
Naast hem lagen zeven dode honden te waken .
Opeens zag hij een onhoorbaar geluid .
Stormde de trap op naar beneden .
Keek op zijne velo en sprong op zijne horloge .
En reed met een onbeschrijfelijke vaart de straat over, waar een elektrische paardentram
zijne band aan ’t plakken was
en vol zat met witte negers .
Hij keek zodanig voorover dat hij achterover viel .
Met een been uit en een oog over
werd hij naar de kliniek gebracht .
Waar hij zes weken welgezind en
blijgemoed naar huis terugkeerde.
Waar zijn vrouw wachtte die blind
en alle dagen de krant las
achterover viel in ne koeienmest pas
gescheten door ne ezel .