Het voetpad druist op ze in,
passanten. Begaan door de oude dame,
die met de paraplu der schoonheid,
vrijwillig ogen uitsteekt. Vloeren,
met je veegt, fors langs je geschreden.
Meedogenloos.
De vloer met je bekleed, vloerkleed,
geweven van onschuldig bloed. Rood als zij.
Dat enkel hier onschuldig zijn kan,
en in kindse aderen. Rechtvaardigheid,
is geen recht meer, een plicht evenmin.
Geluister, naar gefluister,
zonder woorden van troost,
dronk ik je onschuldig vocht.
Onschuldig.
Hier is sterven een koude kunst.
Schuldig is ze aan bloedvergieten,
uit de pracht van zeepbellen.
schitterend aan hemelen, vluchtig. Sterren.
Of standvastig, zolang ze de streling,
met ongeknipte nagels niet ondergaan.
En de toekomst blijft waar ze is,
zonder mij. Maar al te graag.
Ik, ik offer haar met eerbied,
niets dan dat. Tot niets verplicht.
Ik offer mijn bloed. Schuldig.
Ik offer mij aan haar. Zonder schuld.
Meedogenloos neemt ze.