Zes maart.
Ik struin door
het duin
alles nog dor , maar de geur
van lente ademt
in knop en
kamperfoelie blad
als belovend odeur.
De roep van diverse
dodaars galmt
over het water van de tankval
een buizerd
hangt miauwend
boven mij in het duindal.
Damherten achter
een takkenlaag
trekken op afstand langs mij heen.
Sneeuwklokjes
oogsten lente.
Een koperwiek ,in ’t blad , alleen.
Mossen groenen
in zonlicht.
Twee grote bonte spechten
uiten hun liefde
vol herrie en geklop
alsof zijn samen vechten.
De wilgenkatjes
verspreiden zaad
in de nog voelbare lichte bries
als lente glimlach
in deze rust
waarin ik mij even verlies.
th