Haasje over
een haasje liep wat rond
schichtig de oren opgericht
niets vond hij op de grond
noch krabbelend, of op het zicht
waar hij vroeger kon tafelen
was nu enkel rottigheid en slijk
geen groenten of wafelen
voor hem geen koninkrijk
hij liep dus verder tot de beek
daar was water voor de dorst
en nog wat groen zo bleek
’t was nu of nooit, nog voor de vorst
aan het huisje van de veerman
zag hij een mand met fruit
hij ging er heen, was niet bang
de veermanzat in zijn sampan
een knal verbrak zijn denken
’t was het einde van zijn leven
men zou hem villen en paneren
de veerman zou appels met konijn eten
ela