Uit De manke jager 88
Niets ontbrak
Ik moest hen de
dingen leren, zodat zij ver-
der konden in vredigheid. Elkaar
dragend in de natuurlijkheid.
Onbewust van zichzelf
had het leven zich ontwikkeld,
elk naar zijn geaardheid. Een
leeuw werd een leeuw.
Mammoeten werden
mammoeten en apen apen.
Elk had zijn zijn bereikt. Vanaf
er zij licht!
Alles had zijn be-
stemming bereikt. Geen
enkel schakeltje ontbrak, het
kleinste niet, het grootste niet.
Alles hing van alles
af, het land van het weg-
ebbende water, de wolken die
het land moesten besproeien.
Want de zon verwarmde
het. De wolken milderden de
hete zon, hun vochtigheid liet de
bomen groeien en het gras.
Alles werd wat
het moest worden, een
wereld als een wonder voor
alles wat geboren was.
Het leven zag dat
het goed was. Het gaf
wat het in zich had en alles
leefde voortvarend.
Het éne leefde uit
en door het andere voort.
Tot de mens die het eindpunt
werd geacht. Voorlopig.
Lichamelijk had de
mens zich tot volmaaktheid
ontwikkeld. Maar de geest
bleef op z'n honger.
Alles wat zichtbaar en voorhanden was, was
de mens toegewezen.